expand_more
search

Doping reglement

HIPPISCH DOPINGREGLEMENT KFPS

In alle gevallen is de Nederlandse tekst van de Statuten en Reglementen leidend en doorslaggevend. In geval van (mogelijke) verschillen tussen de Nederlandse tekst en vertalingen daarvan, prevaleert de Nederlandse tekst boven de vertaling daarvan en heeft (het betreffende onderdeel van) de vertaling geen rechtskracht.

Inhoudsopgave
Artikel 1. Reglement en lijst van ongeoorloofde middelen
Artikel 2. Samenwerking met andere hippische organisaties
Artikel 3. Strafbaarheid gebruik of toediening van ongeoorloofde middelen
Artikel 4. Verplichtingen van leden
Artikel 5. Adviescommissie ongeoorloofde middelen
Artikel 6. Controlerend dierenarts
Artikel 7. Controlelocatie
Artikel 8. Aanwijzing voor controle op ongeoorloofde middelen
Artikel 9. Controle op ongeoorloofde middelen
Artikel 10. Onderzoek laboratorium
Artikel 11. Uitslag
Artikel 12. Overtreding en straffen
Artikel 13. Aansprakelijkheid

Artikel 1 – Reglement en lijst van ongeoorloofde middelen

  1. Dit reglement wordt vastgesteld en gewijzigd door de ledenraad. Dit reglement heeft ten doel zowel de gezondheid als het welzijn van paarden te bevorderen, alsmede te bevorderen dat paarden zich op evenementen zoveel mogelijk onder gelijkwaardige omstandigheden met elkaar kunnen meten, zonder dat tijdens het evenement de door het paard te verrichten prestatie op enigerlei wijze kunstmatig wordt of kan worden beïnvloed door het gebruik of de toediening van een verboden stof.
  2. De lijst van ongeoorloofde middelen, waarop de verboden stoffen zijn vermeld, vormt een onderdeel van dit reglement. Onder een verboden stof, zoals in de vorige zin bedoeld, worden in dit reglement zowel begrepen stoffen als methoden en technieken.
  3. Het KFPS hanteert de lijst van verboden stoffen (‘lijst van ongeoorloofde middelen’) van de Fédération Equestre Internationale (FEI). Deze lijst van ongeoorloofde middelen geldt telkens in zijn laatste versie.
  4. De lijst van ongeoorloofde middelen is beschikbaar op het S stamboekkantoor van het KFPS en kan aldaar worden opgevraagd. De lijst van ongeoorloofde middelen is tevens in actuele vorm kenbaar via de website van de FEI (www.fei.org) en van het KFPS (www.kfps.nl).
  5. Dit reglement en de van toepassing verklaarde lijst van ongeoorloofde middelen zijn van toepassing op alle leden van het KFPS. In relatie tot de deelname met een paard aan een evenement is het lid verantwoordelijk voor het nakomen van dit reglement.
  6. Alle leden worden geacht bekend te zijn met dit reglement en met de toepasselijke lijst van ongeoorloofde middelen. Op hen rust de verplichting zich blijvend te vergewissen van de actuele lijst van ongeoorloofde middelen. Een beroep op de onbekendheid met de lijst van ongeoorloofde middelen en/of met de daarop vermelde stoffen is niet mogelijk.
  7. Als ‘lid’ wordt in dit reglement aangeduid het lid dat als geregistreerde van een paard staat geregistreerd dat aan een controle op ongeoorloofde middelen is onderworpen en wiens paard na expertise van het afgenomen monster ‘positief’ is gebleken, d.w.z. een verboden stof bevatte.
  8. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het algemeen bestuur.

Artikel 2 – Samenwerking met andere hippische organisaties

  1. Bij het toepassen van dit reglement, bij het aanwijzen van controlerend dierenartsen, het aanschaffen van monsterdozen en de verzending hiervan naar het laboratorium, bij het houden van controles op ongeoorloofde middelen, het doen onderzoeken van afgenomen monsters door een laboratorium en het doen doorgeven van uitslagen van het laboratorium, kan het KFPS samenwerken met één of meer andere hippische organisaties en daarbij gebruik maken van de diensten van bedoelde organisaties.
  2. Het samenwerken geschiedt op grond van een door het algemeen bestuur aan de andere hippische organisatie gedelegeerde bevoegdheid, welke delegatie geschiedt onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur.
  3. Dit reglement blijft van toepassing indien het algemeen bestuur enige bevoegdheid aan een andere hippische organisatie heeft gedelegeerd, tenzij in een specifiek wedstrijdreglement anders is geregeld.

Artikel 3 – Strafbaarheid gebruik of toediening van ongeoorloofde middelen

  1. Het gebruik of het toedienen van een op de lijst van ongeoorloofde middelen vermelde (groepen van) stoffen is verboden. Het is voorts verboden op het terrein van een evenement en in de daarbij behorende stallen een verboden stof of injectiespuiten en injectienaalden in bezit te hebben. Het bezit van een verboden middel, injectiespuiten en injectienaalden is op het terrein van een evenement alleen toegestaan aan de behandelend dierenarts nadat deze zich in die hoedanigheid op het terrein van het evenement bij de hengstenkeuringscommissie, de herkeuringscommissie of de merriekeuringscommissie heeft aangemeld. Overtreding van dit verbod levert een overtreding van dit reglement op en kan met inachtneming van dit reglement en het Tuchtreglement worden bestraft.
  2. Is een stof verboden verklaard vanaf de vermelde drempelwaarde, dan is er eerst sprake van een overtreding zodra die drempelwaarde is overschreden.
  3. Het is verboden aan een evenement deel te nemen met een paard in wiens lichaam zich een verboden stof bevindt. Het enkele feit dat na een controle op ongeoorloofde middelen een verboden stof in het lichaam van het paard wordt aangetroffen levert een overtreding van dit reglement op.
  4. Een overtreding is strafbaar indien en zodra door middel van de expertise en – wanneer van toepassing – na de contra-expertise de aanwezigheid van een verboden stof, waar van toepassing in de verboden hoeveelheid of concentratie, wordt vastgesteld.
  5. De strafbaarheid wordt niet opgeheven wanneer de verboden stof door een derde, al dan niet in het kader van de verzorging, training of een diergeneeskundige behandeling, is toegediend dan wel wanneer het verboden stof zich in het voer bevond of op een andere wijze in het lichaam van het paard terecht is gekomen.
  6. Het lid is als lid te allen tijde verantwoordelijk voor het al dan niet aanwezig zijn van een verboden stof in het lichaam van het paard. Het lid is ook verantwoordelijk in het geval hij niet bij een controle op ongeoorloofde middelen aanwezig is en aldaar wordt vertegenwoordigd en voorts in alle andere gevallen dat de het lid op de aanwezigheid van een verboden stof geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen. Voor het lid geldt in deze een risicoaansprakelijkheid.
  7. Het lid is niet alleen strafbaar indien de aanwezigheid van een verboden stof wordt geconstateerd, maar ook wanneer een andere bepaling van dit reglement wordt overtreden, hetzij doordat het lid niet, niet juist of niet tijdig op de voorgeschreven wijze medewerking verleent, hetzij wanneer het lid nalatig blijft. Het lid is in dit verband ook verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van derden.
  8. Voorts is strafbaar het uitlokken, het medeplegen, het doen plegen of de medeplichtigheid aan een overtreding van dit reglement.
  9. De strafbaarheid, zoals in dit artikel bedoeld, geldt zowel het lid als diens paard. De tuchtrechtelijke organen van het KFPS bepalen in geval van strafbaarheid aan wie welke straf wordt opgelegd. Het Tuchtreglement van het KFPS is van toepassing.

Artikel 4 – Verplichtingen van leden

  1. Het lid is verplicht diens voor een controle op ongeoorloofde middelen aangewezen paard op het opgegeven tijdstip en de opgegeven locatie de controle op ongeoorloofde middelen te doen ondergaan en daarbij bloed, urine en/of haren, te doen afnemen. De controle op ongeoorloofde middelen kan tijdens en buiten evenementen en in binnen- en in buitenland worden gehouden.
  2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien de controlerend dierenarts beslist dat het aangewezen paard op grond van artikel 9 lid 2 van dit reglement de controle op ongeoorloofde middelen niet behoeft te ondergaan.
  3. Het lid is verplicht ter zake van de controle op ongeoorloofde middelen tijdig en volledig alle verlangde medewerking te verlenen en daartoe zelf ter plaatse aanwezig te zijn, of zich ter plaatse te doen vertegenwoordigen door zijn vertegenwoordiger van ten minste achttien jaar. Indien het lid noch een door deze aangewezen vertegenwoordiger ter plaatse aanwezig is, vindt bij het aangewezen paard geen controle op ongeoorloofde middelen plaats en wordt deze overtreding bestraft met een boete van € 10.000,-. Het aangewezen paard mag nadien niet meer aan enig evenement deelnemen alvorens weer aangewezen te zijn voor een controle op ongeoorloofde middelen en die controle op ongeoorloofde middelen volledig te hebben ondergaan. Hierbij zullen, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 10 lid 11, de kosten van de expertise – ongeacht de uitslag daarvan – voor rekening komen van het lid.
  4. Het lid is verplicht vóór, tijdens en na de controle op ongeoorloofde middelen diens paard te identificeren door het overleggen van het paardenpaspoort of en het doen uitlezen van een in het paard ingebrachte microtransponder. Indien het paard niet op de voorgeschreven wijze kan worden geïdentificeerd of in geval van twijfel over de identiteit van het aangewezen paard is het algemeen bestuur bevoegd voor rekening van het lid een DNA-onderzoek te doen uitvoeren.
  5. Het lid is verplicht op de controlelocatie zichzelf te legitimeren aan de hand van zijn paspoort, rijbewijs of identiteitsbewijs. In geval van vertegenwoordiging is de vertegenwoordiger gehouden zich te legitimeren.
  6. Het lid is verantwoordelijk voor het nakomen van de in dit reglement aan hem opgelegde verplichtingen. Indien het lid een rechtspersoon is rusten de in dit reglement vermelde verplichtingen op zowel de rechtspersoon als haar bestuurders en aandeelhouders.
  7. Waar in dit reglement is toegestaan dat een vertegenwoordiger een verplichting namens het lid kan nakomen, is en blijft het lid volledig verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van de vertegenwoordiger, ook wanneer de vertegenwoordiger niet, althans niet volledig of niet tijdig de van het lid verlangde medewerking verleent. Het lid is gehouden zijn vertegenwoordiger tijdig en volledig te informeren over de krachtens dit reglement op het lid rustende verplichtingen. Een overtreding van de vertegenwoordiger wordt tevens als een overtreding van het lid aangemerkt.
  8. De in lid 7 bedoelde vertegenwoordiger is verplicht in het kader van een controle op ongeoorloofde middelen alle verplichtingen na te komen die op het lid rusten.

Artikel 5 – Adviescommissie ongeoorloofde middelen

  1. Het algemeen bestuur benoemt de leden van de adviescommissie ongeoorloofde middelen.
  2. De leden van de adviescommissie ongeoorloofde middelen worden benoemd op grond van hun specifieke kennis en ervaring. Leden die aan evenementen deelnemen, dierenartsen die paarden behandelen die aan evenementen deelnemen, controlerende dierenartsen en degenen die direct of indirect betrokken zijn bij aangewezen paarden kunnen geen deel uitmaken van de adviescommissie ongeoorloofde middelen.
  3. De adviescommissie ongeoorloofde middelen adviseert het algemeen bestuur, de tuchtcommissie en de commissie van beroep in aangelegenheden het gebruik of de toediening van ongeoorloofde middelen betreffende.
  4. Alleen het algemeen bestuur, de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het KFPS alsmede de bij de overheidsrechtspraak betrokken rechters en ambtenaren, kunnen zich tot de adviescommissie ongeoorloofde middelen wenden. Leden kunnen zich niet tot de adviescommissie ongeoorloofde middelen wenden.

Artikel 6 – Controlerend dierenarts

  1. De controlerend dierenarts wordt benoemd door het algemeen bestuur en voor elk evenement aangewezen door de directie. De directie voorziet de controlerend dierenarts van een KFPS-legitimatiebewijs, waarmee hij zich in het kader van een controle op ongeoorloofde middelen legitimeert. Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 2, kan de benoeming van de controlerend dierenarts ook geschieden door de hippische organisatie aan wie het algemeen bestuur die bevoegdheid heeft gedelegeerd. Alsdan kan ook die hippische organisatie aan de controlerend dierenarts een legitimatie verstrekken.
  2. De controlerend dierenarts dient onafhankelijk te zijn en mag geen direct of indirect belang hebben bij een door hem aan een controle op ongeoorloofde middelen onderworpen paard.
  3. Een controlerend dierenarts behoeft geen lid te zijn van het KFPS, maar is niet eerder bevoegd controles op ongeoorloofde middelen uit te oefenen dan nadat hij een verklaring heeft ondertekend, waarin hij zich onderwerpt aan de statuten, reglementen, waaronder dit reglement, en besluiten van organen van het KFPS. Indien de controlerend dierenarts lid is van het KFPS is hij uit hoofde van diens lidmaatschap gebonden aan voornoemde statuten, reglementen en besluiten.
  4. De controlerend dierenarts kan zijn functie niet uitoefenen indien hij in een daaraan voorafgaand jaar in opdracht werkzaam is geweest van het lid wiens paard aangewezen is voor een controle op ongeoorloofde middelen.
  5. De controlerend dierenarts voert de controle op ongeoorloofde middelen uit met in achtneming van het in dit reglement bepaalde.

Artikel 7 – Controle locatie

  1. De controle locatie is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de locatie van het evenement. De controlerend dierenarts beschikt over een door de directie te bepalen aantal afnameboxen voor het afnemen van de monsters.
  2. Ontbreken bedoelde afnameboxen dan vindt de controle op ongeoorloofde middelen doorgang en bepaalt de controlerend dierenarts op welke andere wijze de controle op ongeoorloofde middelen kan plaatsvinden.
  3. Tot de controlelocatie hebben toegang: de dierenarts en diens assistent, het lid en het aangewezen paard, alsmede degenen die de dierenarts toelaat.
  4. Een aangewezen paard mag de controlelocatie niet eerder verlaten dan nadat het voorgeschreven monster is afgenomen, naar het oordeel van de controlerend dierenarts de controle op ongeoorloofde middelen is voltooid en nadat het lid het controleformulier heeft ondertekend.
  5. Ten aanzien van de in dit artikel opgenomen verplichtingen mag het lid zich doen vertegenwoordigen door een namens het lid handelende vertegenwoordiger. Het bepaalde in artikel 4 lid 7 is dan op het lid van toepassing.

Artikel 8 – Aanwijzing voor controle op ongeoorloofde middelen

  1. Het KFPS is bevoegd tijdens evenementen in binnen- en buitenland controles op ongeoorloofde middelen uit te voeren. Indien een evenement meer dagen in beslag neemt kan hetzelfde paard gedurende die dagen meermalen aan een controle op ongeoorloofde middelen worden onderworpen.
  2. Een lid is verplicht zijn paard aan een controle op ongeoorloofde middelen te onderwerpen indien deze daartoe wordt aangewezen. Een lid dat niet zelf bij de controle noch door of door diens vertegenwoordiger bij de controle op ongeoorloofde middelen aanwezig is, doet daarmede onherroepelijk afstand van het recht om bezwaar te maken tegen de bij de controle op ongeoorloofde middelen gevolgde procedure.
  3. Een lid neemt met diens aangewezen paard voor eigen rekening en risico deel aan een controle op ongeoorloofde middelen en draagt er zorg voor dat hij tegen wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd. Het lid vrijwaart de controlerend dierenarts en anderen die behulpzaam zijn bij het houden van een controle op ongeoorloofde middelen voor aansprakelijkheid met betrekking tot diens aangewezen paard.
  4. De directie of jury bepaalt globaal hoeveel paarden tijdens welk evenement aan een controle op ongeoorloofde middelen worden onderworpen. De controlerend dierenarts wijst in overleg met de directie tijdens een evenement de paarden aan die aan een controle op ongeoorloofde middelen worden onderworpen.
  5. De aanwijzing van paarden geschiedt in beginsel at random. De jury, de directie of de controlerend dierenarts kunnen hiervan zonder opgave van redenen afwijken en voor een andere methode van aanwijzing kiezen.
  6. De jury of de controlerend dierenarts kunnen tevens op basis van vermoedens tijdens een evenement een paard op naam aanwijzen die een controle op ongeoorloofde middelen moet ondergaan.
  7. Het besluit tot aanwijzing van een paard is bindend. Van dit besluit staat geen beroep open.
  8. De controlerend dierenarts of een daartoe door hem aangewezen functionaris deelt het lid mede dat diens paard voor een controle op ongeoorloofde middelen is aangewezen.
  9. Ten aanzien van de in dit artikel opgenomen verplichtingen mag het lid zich doen vertegenwoordigen door een namens het lid handelende vertegenwoordiger. Het bepaalde in artikel 4 lid 7 is dan op het lid van toepassing.

Artikel 9 – Controle op ongeoorloofde middelen

  1. Het paard wordt terstond na diens aanwijzing door de controlerend dierenarts aan een controle op ongeoorloofde middelen onderworpen. De controlerend dierenarts bepaalt het tijdstip van de controle op ongeoorloofde middelen.
  2. De controlerend dierenarts kan onder bijzondere omstandigheden besluiten een aangewezen paard niet aan een controle op ongeoorloofde middelen te onderwerpen om zwaarwegende redenen van diergeneeskundige aard en bij gevaarlijk gedrag van het paard.
  3. Indien een paard tijdens het evenement overlijdt of wordt geëuthanaseerd, kan een controle op ongeoorloofde middelen worden gehouden, indien daartoe naar het oordeel van de directie aanleiding bestaat.
  4. Voor het afnemen van monsters wordt gebruik gemaakt van een door het KFPS aan de controlerend dierenarts ter beschikking gestelde monsterdoos. In het bijzijn van het lid wordt de gesloten monsterdoos geopend en worden uitsluitend materialen uit die monsterdoos gebruikt. De verzegeling van de monsters geschiedt door de controlerend dierenarts in het bijzijn van het lid.
  5. De controle op ongeoorloofde middelen wordt uitgevoerd door het afnemen van urine en/of bloed. In gevallen waarin de afname van de vereiste hoeveelheid urine niet binnen 30 minuten na aanvang van de controle is voltooid of waarin het afnemen van urine (logistiek) niet mogelijk is, geschiedt de controle op ongeoorloofde middelen door afname van bloed. De controlerend dierenarts is tevens bevoegd haren van het paard te nemen om te doen onderzoeken of die haren ongeoorloofde middelen bevatten.
  6. De controlerend dierenarts is verantwoordelijk voor de afname van het monster bij het aangewezen paard.
  7. De labeling van de monsters geschiedt door de controlerend dierenarts in het bijzijn van het lid.
  8. Van het aangewezen paard wordt een A- en een B-monster met urine en/of bloed en zonodig haren afgenomen. De controlerend dierenarts bepaalt de hoeveelheid af te nemen urine, bloed en/of haren.
  9. Het lid beoordeelt of de gebruikte materialen afkomstig zijn uit de in zijn aanwezigheid geopende monsterdoos, dat deze materialen ongebruikt zijn, dat de monsters van zijn paard zijn genomen en dat de monsters in zijn bijzijn zijn verzegeld.
  10. Zodra de controle op ongeoorloofde middelen is beëindigd wordt het controleformulier ondertekend door de controlerend dierenarts en het lid, die daarvan een afschrift ontvangt. Indien zich bij de controle op ongeoorloofde middelen een onregelmatigheid heeft voorgedaan, zijn de controlerend dierenarts en het lid verplicht vóór de ondertekening op het controleformulier te vermelden welke onregelmatigheid zich heeft voorgedaan en om die vermelding van een toelichting te voorzien. Indien het controleformulier deze mededeling niet bevat, heeft de controle op ongeoorloofde middelen volgens het lid geheel volgens de voorschriften plaatsgevonden. Het lid kan nadien geen beroep meer doen op enige onregelmatigheid bij de controle op ongeoorloofde middelen.
  11. Tenzij het KFPS daarvoor zorg draagt, zorgt de controlerend dierenarts na afloop van de controle op ongeoorloofde middelen zo spoedig mogelijk voor het transport van de monsterdoos met monsters naar een door de directie opgegeven adres. De controlerend dierenarts rapporteert schriftelijk aan de directie of de controle op ongeoorloofde middelen volgens de bepalingen van dit reglement is verlopen. Tevens rapporteert hij over eventuele onregelmatigheden. Hij zendt een doorslag of kopie van het controleformulier, zonodig met een aanvullend rapport, binnen vijf dagen na afloop van de controle op ongeoorloofde middelen aan de directie.
  12. Ten aanzien van de in dit artikel opgenomen verplichtingen mag het lid zich doen vertegenwoordigen door een namens het lid handelende vertegenwoordiger. Het bepaalde in artikel 4 lid 7 is dan op het lid van toepassing.

Artikel 10 – Onderzoek laboratorium

  1. Het A-monster wordt gebruikt voor de expertise. Het B-monster voor de contra-expertise.
  2. De expertise en contra-expertise worden uitgevoerd door een door de FEI ‘listed’ laboratorium waarmee het algemeen bestuur een overeenkomst heeft gesloten. In die overeenkomst wordt onder andere een regeling getroffen voor het tijdsbestek waarbinnen een expertise en een contra-expertise door het laboratorium worden uitgevoerd.
    Indien er sprake is van een samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 kan de overeenkomst met het FEI listed laboratorium ook zijn aangegaan door de hippische organisatie aan wie het algemeen bestuur een hem op grond van dit artikel toekomende bevoegdheid heeft gedelegeerd.
  3. Het laboratorium voert de analyse van de monsters uit op de met het algemeen bestuur of met de in lid 2 bedoelde hippische organisatie overeengekomen wijze.
  4. De monsterdoos wordt niet eerder dan in het laboratorium geopend. De functionaris van het laboratorium die de verpakking opent, maakt op het formulier melding van de staat waarin hij de monsterdoos heeft geopend en van het feit dat de verzegeling van het monster al dan niet intact was. Indien de monsterdoos op last van de douane is geopend heeft dit geen ongeldigheid van de controle op ongeoorloofde middelen tot gevolg wanneer de verzegeling van de monsters nog in tact is.
  5. Indien na opening van de monsterdoos blijkt dat de verzegeling van een monster niet meer in tact is, worden met de monsters van het desbetreffende paard geen expertise en contra-expertise uitgevoerd. Het laboratorium stelt hiervan de directie in kennis die het lid en het algemeen bestuur hierover informeert.
  6. De directie deelt de uitslag van de expertise zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het lid mede.
  7. Indien het onderzochte A-monster een verboden stof bevat en dus positief is bevonden, heeft het lid het recht binnen veertien dagen na de verzenddatum van de in lid 6 bedoelde brief een contra-expertise te verlangen die met het B-monster wordt uitgevoerd, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 11. De contra-expertise geschiedt in hetzelfde laboratorium waar de expertise is gehouden. Het lid kan niet verlangen dat de expertise of de contra-expertise in een ander laboratorium plaatsvindt.
  8. Indien een lid een contra-expertise verlangt, verzoekt de directie het laboratorium datum en tijdstip van de contra-expertise te bepalen, van welke datum en tijdstip de directie schriftelijk mededeling doet aan het lid.
  9. Bij de expertise en de contra-expertise zijn behalve medewerkers van het laboratorium desgewenst de door het algemeen bestuur aangewezen personen aanwezig. Bij een contra-expertise kan tevens een door het lid aangewezen deskundige aanwezig zijn.
  10. Indien op enig moment voorafgaand, tijdens of na de analyse door het laboratorium met betrekking tot de analyse of het monster zich een vraag of een probleem voordoet, is het laboratorium, na verkregen opdracht van de directie, gerechtigd een nadere analyse, test en/of onderzoek uit te voeren om de vraag of het probleem te kunnen beantwoorden of op te lossen.
  11. De kosten van de expertise komen voor rekening van het KFPS. De kosten van de contra-expertise komen indien de uitslag positief is voor rekening van het lid. Indien de uitslag van de contra-expertise negatief is, komen de kosten van de expertise en van de contra-expertise voor rekening van het KFPS. Indien een nadere analyse, test of onderzoek plaatsvindt, zoals bedoeld in lid 10, komen die kosten voor rekening van degene die daarom heeft verzocht.
  12. Een door het laboratorium onderzocht monster wordt gedurende een periode van een half jaar door het laboratorium bewaard en nadien vernietigd.

Artikel 11 – Uitslag
1. Het laboratorium deelt de uitslagen van de expertise en contra-expertise schriftelijk aan de directie mede. Indien er sprake is van een samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 wordt de uitslag doorgegeven aan de hippische organisatie die de overeenkomst met het laboratorium heeft gesloten, die de uitslag zo spoedig mogelijk meedeelt aan de directie. Het laboratorium vermeldt ten aanzien van elk monster in zijn rapportage de cijfercode van het barcodelabel en de kwalificatie ‘negatief’ of ‘positief’, alsmede geconstateerde bijzonderheden. Indien de kwalificatie ‘positief” luidt, geeft het laboratorium tevens aan welk verboden stof in het monster is aangetroffen en waar nodig ook in welke hoeveelheid en/of concentratie/verhouding, alsmede – waar van toepassing – welke verboden methode is geconstateerd.
2. De directie deelt een positieve uitslag van het laboratorium schriftelijk aan het lid en aan de voorzitter van het algemeen bestuur mede. Indien de uitslag van het monster positief is geschiedt de schriftelijke mededeling door middel van een aangetekende brief en zendt de directie na ontvangst de van het labora¬torium met betrekking tot het monster ontvangen bescheiden, alsmede een kopie van dit reglement aan het lid.
3. Het lid dient het verzoek tot het doen houden van een contra-expertise binnen veertien dagen na dagtekening van de toegezonden uitslag van het A-monster schriftelijk in bij de directie met vermelding van de cijfercode van het barcodelabel van het monster. Het lid deelt tegelijk aan de directie mede of de contra-expertise voor zijn rekening door een door hem aan te wijzen deskundige wordt bijgewoond. De contra-expertise wordt verricht met het B-monster.
4. Indien het lid niet of niet tijdig om een contra-expertise verzoekt geldt de uitslag van het A-monster als definitief. Indien wel tijdig om een contra-expertise is verzocht, geldt de uitslag van het B-monster als definitief.
5. Tot de uitslag van een expertise en contra-expertise worden al die mededelingen van het laboratorium gerekend, welke uiterlijk acht weken na de datum van de betreffende analyse aan de directie worden gedaan, welke termijn op verzoek van het laboratorium met eenzelfde periode kan worden verlengd. Indien het laboratorium – al dan niet vanwege nadere onderzoeken en/of testen – ten aanzien van een onderzocht monster verscheidene mededelingen doet, welke niet eenduidig, mogelijk innerlijk tegenstrijdig dan wel onduidelijk zijn, kan de directie, al dan niet op verzoek van het lid, het laboratorium verzoeken een definitieve uitslag te geven welke met betrekking tot het al dan niet in overtreding zijn voor het lid bepalend is.
6. Het algemeen bestuur kan zich ter zake van enige uitslag doen voorlichten door de adviescommissie ongeoorloofde middelen, die kan beschikken over alle in het kader van een controle op ongeoorloofde middelen verkregen gegevens.
7. Het algemeen bestuur is te allen tijde bevoegd aan de leden en aan derden mededeling te doen van de uitslag van een expertise en contra-expertise, van de door het laboratorium geconstateerde verboden stoffen, alsmede van de naam van het lid en van diens paard. Het lid kan niet van het algemeen bestuur verlangen dat deze zich terzake van bedoelde mededeling onthoudt van een mededeling omtrent enig onderdeel van de (van het laboratorium verkregen) uitslag.
8. Indien de uitslag van de expertise of – na contra-expertise – de uitslag van de contra-expertise positief is, doet de directie aangifte van een overtreding van dit reglement bij de tuchtcommissie, van welke aangifte de directie aan het lid mededeling doet, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 2 en artikel 8 van het Tuchtreglement. Bedoelde uitslag vormt de aangifte. De uitslag van de contra-expertise of – indien geen contra-expertise is gehouden – de uitslag van de expertise vormt de aangifte tegen het lid. Op de tuchtprocedure is het Tuchtreglement van toepassing.
9. Vanaf het moment dat sprake is van een definitieve positieve uitslag (een definitieve positieve uitslag van het A-monster wanneer geen contra-expertise wordt gedaan op het B-monster of een bevestigende positieve uitslag van het B-monster), is het lid niet (meer) gerechtigd vanaf de datum waarop hem door de directie de uitslag is medegedeeld met het desbetreffende paard aan een voorgenomen of lopend evenement deel te nemen. Indien tijdens de expertise of contra-expertise een evenement eindigt, wordt de uitslag van het evenement niet eerder bepaald dan nadat de uitslag van de expertise -of contra-expertise onherroepelijk is komen vast te staan. Is terzake reeds een tuchtzaak aanhangig dan mag het lid met het desbetreffende paard niet eerder aan een evenement deelnemen, dan nadat in de tuchtzaak onherroepelijk is beslist.

Artikel 12 – Overtreding en straffen
1. Indien de uitslag van een monster positief is levert dit een overtreding van dit reglement op.
2. De uitslag van een monster wordt als positief gekwalificeerd, indien:
– de kwalificatie van de contra-expertise positief is, of;
– de kwalificatie van de expertise positief is en het lid geen verweer voert en/of geen contra-expertise ver¬langt, of;
– het lid terzake een overtreding van dit reglement erkent, of;
– het lid enige verplichting die volgens dit reglement op hem rust niet, niet tijdig, niet volledig of niet naar behoren nakomt.
3. De tuchtcommissie en de commissie van beroep kunnen zich doen adviseren door de adviescommissie ongeoorloofde middelen of door een lid van die commissie.
4. Indien er sprake is van een andere overtreding dan van een positief monster kan het algemeen bestuur daarvan aangifte doen bij de tuchtcommissie.
5. De behandeling van een tuchtzaak geschiedt met inachtneming van het Tuchtreglement van het KFPS.
6. In afwijking van het bepaalde in het Tuchtreglement legt de tuchtcommissie onderscheidenlijk de commissie van beroep bij een overtreding van dit reglement één of meer van de navolgende straffen op:
– diskwalificatie van het paard met betrekking tot het evenement waarin het paard ‘positief’ is bevon¬den;
– het vervallen verklaren van een in het desbetreffende evenement aan het paard gegeven kwalificatie of verkregen titel, prijs, onderscheiding, e.d.;
– een aan het lid te geven bevel tot teruggave aan de rechthebbenden van alle terzake van het desbetreffende evenement ontvangen vergoedingen, prijzen en andere onderscheidingen, welk bevel tevens een termijn inhoudt;
– een aantekening in het stamboek of register, waarin het desbetreffende paard is ingeschreven, dat, wanneer en welke overtreding van dit reglement is geconstateerd en wie op dat moment de eigenaar van het desbetreffende paard was;
– een geldboete;
– terugbetaling van alle kosten die het KFPS heeft gemaakt voor het evenement waarin het monster van het desbetreffende paard positief is bevonden en van de kosten die door het KFPS zijn gemaakt in het kader van de tuchtrechtelijke en/of gerechtelijke procedures die op grond van de positieve uitslag door het KFPS dan wel door het lid zijn ingesteld. Als kosten van het evenement worden beschouwd de specifiek voor het desbetreffende paard gemaakte kosten alsmede een evenredig deel van de totale kosten van het desbetreffende evenement. Indien het lid wordt gestraft omdat de uitslag van een monster positief is, wordt het lid altijd in de hier bedoelde kosten veroordeeld.
– uitsluiting van het lid van deelname aan activiteiten van het KFPS, waaronder begrepen deelname aan een evenement en/of aan het verrichtingsonderzoek;
– uitsluiting van het lid van deelname aan overige activiteiten van het KFPS voor de duur van een door de tuchtcommissie of commissie van beroep te bepalen termijn. Er kan geen straf worden opgelegd waarbij het desbetreffende paard voor een bepaalde duur wordt uitgesloten van deelname aan een evenement, met dien verstande dat die uitsluiting wel geldt voor de duur dat naar het oordeel van de adviescommissie ongeoorloofde middelen het verboden stof zich nog in het lichaam van het paard bevindt.
7. Indien het monster van een paard dat deel uitmaakt van een team of van een span paarden, positief is bevonden, geldt het in lid 6 bepaalde ook ten aanzien van de andere paarden die van het team of het span deel ¬uit maakten.
8. Het niet voldoen aan een opgelegde straf levert een zelfstandige overtreding op, welke kan worden bestraft met één of meer in lid 6 vermelde straffen.
9. De essentie van uitspraken van de tuchtcommissie onderscheidenlijk de commissie van beroep worden, zodra deze onherroepelijk zijn geworden, gepubliceerd in de officiële mededelingen van het KFPS. Deze publicatie vind plaats met vermelding van de personalia, de woonplaats of plaats van vestiging van het lid, tenzij de desbetreffende commissie in de uitspraak heeft beslist dat met een andere wijze van vermelding kan worden volstaan. De directie is belast met deze publicatie.

Artikel 13 – Aansprakelijkheid
1. Het KFPS is niet aansprakelijk voor enige door een lid of een andere derde geleden schade als gevolg van een controle op ongeoorloofde middelen, de bekendmaking van een uitslag en voor de gevolgen van een opgelegde straf of maatregel.
2. Het KFPS is niet aansprakelijk voor het handelen of nalaten van bij de controle op ongeoorloofde middelen betrokken leden van het KFPS of van derden, al dan niet in opdracht van het KFPS werkzaam, behoudens in geval van opzet of schuld van het KFPS of van een in haar opdracht werkzaam lid of functionaris.
3. Het lid wiens paard een controle op ongeoorloofde middelen heeft ondergaan, doet afstand van elke aanspraak op schadevergoeding met betrekking tot al wat door hem niet op het controleformulier is vermeld.

Vastgesteld in de ledenraadsvergadering d.d. 24 mei 2018